HACK MY PRACTICE, een onderzoek naar bruikbare designresearch tools voor mijn autonome kunstpraktijk
‘In whatever industry your working, be part of changing the rules instead of ending up in a rule-enforced backwater’
-David Carlson, Make Design Matter, 2012
In de afgelopen twintig jaar heb ik de verandering van de kunstenaarspraktijk van zeer dichtbij meegemaakt. Voornamelijk in mijn rol als praktijkdocent, aan verschillende academies, heb ik het lesaanbod steeds verder zien veranderen van een kennisoverdrachtelijk– naar een project initiërend  lesprogramma. Lag in de beginjaren van mijn docentschap de focus op het overdragen van de technische vaardigheden van o.a. het vak tekenen, zo ligt deze nu meer op het initiëren en begeleiden van media overstijgende projecten in, bij voorkeur, de publieke ruimte.
Deze veranderingen vinden ook een vertaling in het curriculum van diverse academies. Het tegenwoordige uitstroomprofiel van de kunstacademie lijkt naast de gebruikelijke competenties als; creërend- en onderzoekend vermogen veel belang te hechten aan competenties als organiserend-, communicatief– en samenwerkend vermogen. Competenties die in feite een stevig beroep doen op de sociale kwaliteiten van de toekomstige ‘kunstenaar’.
Deze praktijkveranderingen zijn natuurlijk niet zomaar uit de lucht komen vallen maar hangen nauw samen met de maatschappelijke veranderingen.
Of zoals Ruben Jacobs het in zijn essay; Iedereen een kunstenaar, stelt:
‘De kunstenaar is geen afgebakende categorie met een duidelijke positie en functie in de samenleving maar moet eerder als een belichaming van maatschappelijke waarden die naar gelang tijd en plaats onderhevig zijn  aan verandering.’[1]
Vanwege de economische crises van de afgelopen jaren is de Nederlandse overheid flink gaan bezuinigen op verschillende subsidieregelingen. Waaronder ook op de subsidies voor de kunst. De kunstenaar zal als gevolg hiervan, om zijn toekomstige financiën te garanderen, uit moeten kijken naar andersoortige werkzaamheden. Hij wordt min of meer geacht om voortaan zelfvoorzienend te ondernemen. En concessies te doen naar een markt tegen een bepaalde prijs.
Hiermee wordt opnieuw het belang van de kunst voor de samenleving ter discussie gesteld. Want dat deze financiële steun, zonder al te veel protest, zo onmiddellijk gestopt kan worden geeft wel aan hoe het met de publieke opinie t.o.v. de kunst is gesteld. De kunst heeft zich misschien ook wel weer veel te lang afgesloten van het grote publiek. De belastingbetaler lijkt niet langer bereid om te willen investeren in iets waar zij toch niet in kan participeren. De kunst lijkt nu de prijs te moeten betalen voor haar gecultiveerde autonomie. Een autonomie die langzamerhand afhankelijk was geworden van de financiële steun van de overheid. Een schijn-autonomie dus.
Het autonome perspectief van de kunst op de samenleving wordt hierdoor niet langer gewaardeerd en de kunstenaar wordt min of meer uitgedaagd om op zoek te gaan naar maatschappelijke relevantie en functie voor zijn praktijk.
Wanneer de autonomie slechts gekapitaliseerd kan worden binnen de economie van de kunstmarkt en zij dus ondergeschikt wordt gemaakt aan de economie van vraag en aanbod wat blijft er dan nog over van die autonomie?
En wanneer je het begrip autonomie in de betekenis van zelfsturend en onafhankelijk handhaaft dan is er misschien wel nooit sprake geweest van een autonomie in de kunst. Want zij is immers altijd afhankelijk van iets of iemand al is het maar van die interactie met een publiek.
De kaarten lijken opnieuw te zijn geschud. Dezelfde overheid, die de subsidiekranen heeft dichtgedraaid, investeert wel in projecten en praktijken die een mate van sociale relevantie in zich dragen. Dit lijkt de nieuwe weg die de politiek is ingeslagen. Eén die zich focust op maatschappelijke relevantie in de breedste zin.
Dit betekent dat kunstenaars zich moeten afvragen op welke manier zij zich t.o.v. dit nieuwe beleid willen verhouden. Welke rol krijgt de gevraagde sociale relevantie binnen hun praktijk? En op welke manier kan zij deze gaan kapitaliseren? Welke prijs moet hiervoor betaald worden? En hoe benoem je dan de kennisproducten die geproduceerd wordt uit deze interactie met de samenleving?
[1] Ruben Jacobs, 2014 (pg. 48)

lees verder: Publicatie_Hack My Practice_Harold Linker